
Jurisprudentie
BH2396
Datum uitspraak2009-02-03
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2488 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2488 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schriftelijke medeling voorwaarden openstaande vordering. Bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk op de grond dat het bezwaar is gericht tegen een schriftelijke mededeling die niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
Uitspraak
07/2488 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2007, 06/3263 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2008. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brief van 1 mei 2006 heeft het College appellante medegedeeld onder welke voorwaarden de openstaande vordering op appellante kan worden verrekend met het vakantiegeld. Daarbij wordt aangegeven dat op het eind mei of begin juni te ontvangen berekeningsformulier zichtbaar zal zijn hoeveel vakantiegeld is gebruikt voor de aflossing van de schuld van appellante.
1.2. Bij brief van 9 mei 2006 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de brief van 1 mei 2006.
1.3. Bij besluit van 10 juli 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de brief van 1 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar is gericht tegen een schriftelijke mededeling in de brief van 1 mei 2006, die niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 juli 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een aankondiging, welke geen rechtsgevolg in het leven roept.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad merkt daarbij nog op dat voor zover appellante heeft bedoeld aan te voeren dat de intrekking en de terugvordering van de bijstand onjuist is, dit in het thans aan de orde zijnde geding niet aan de orde kan komen. De Raad heeft hierover reeds in zijn uitspraak van 18 mei 2005 (LJN AP0142) beslist, zodat het hierover in dit geding niet meer kan gaan.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2009.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB